Een van de redenen voor de populariteit van het schaakspel in de 12e en 13e eeuw was dat de aristocratie er een hiërarchische samenleving in verbeeld zag, waarvan zij zelf aan het hoofd stond.
Maar de tijden veranderden. Al in de 11de eeuw leidden nieuwe landbouwtechnieken tot hogere voedselopbrengsten, en daarmee tot een toename van de bevolking. Ook de handel bloeide op en de geldeconomie kwam weer op gang. Als gevolg daarvan namen de steden in omvang toe. Doordat steden steeds zelfstandiger werden en [stads]rechten opeisten, veranderden de machtsverhoudingen.
En ineens was daar eind 13e eeuw een Italiaanse monnik, Jacobus de Cessolis, die het gat in de markt zag: hij gebruikte het schaakspel in zijn preken om zowel de koning, de edelen als de gewone man een spiegel voor te houden hoe zij zich tot elkaar moesten verhouden in de nieuwe maatschappelijke situatie. Zijn medebroeders stonden erop dat hij zijn preken zou uitschrijven en dat werd het „Boek van de handelwijzen en plichten van edelen en gewone mensen oftewel het schaakspel“ – het Liber de moribus hominum et officiis nobilium ac popularium super ludo scaccorum, kortweg het Ludus Scaccorum genoemd.
Het boek bestaat uit vier traktaten, waarin De Cessolis de oorsprong en het doel van het spel, de maatschappelijke rollen van de schaakstukken, en hun bewegingen beschrijft, alles gelardeerd met voorbeelden [exempelen] uit de literatuur en de geschiedenis. In het eerste traktaat legt hij uit dat we de uitvinding van het schaakspel te danken hebben aan een filosoof uit Babylon, die het had bedacht nadat het volk hem om raad had gevraagd. Het volk leed namelijk onder de tirannie van de koning, die al degenen die hem bekritiseerden ter dood bracht. De filosoof vond het schaakspel uit, en begon het te spelen aan het hof van de tiran. Deze, nieuwsgierig geworden, wilde het ook kunnen spelen. De filosoof legde hem de spelregels uit en instrueerde hem over de rechten en plichten van elk stuk en hoe hij rechtvaardig kon regeren.
Een illustratie uit een laat 14de-eeuws handschrift van de preken van Cessolis toont de filosoof en de koning die op het punt staan een spel te beginnen. De koning heeft in zijn linkerhand de scepter van gerechtigheid.
Natuurlijk staan de koning en de adel nog steeds centraal in het werk van Cessolis, maar de pionnen, die in het derde traktaat behandeld worden, zijn niet meer gewoon voetvolk; ze symboliseren de ambachtslieden en ambtenaren in de stad, met eigen rechten en plichten.
Titelblad van de Franse vertaling van het Liber scaccorum: Le Jeu des échez moralisé, opgedragen aan een anonieme „hooggeplaatste dame“, met o.a. een verbeelding van de ambachten
Voor Cessolis is het schaakbord oorspronkelijk geïnspireerd op de stad Babylon, waarvan het stadsplan op een schaakbord lijkt, met een plein voor elke vierenzestig wijken. Volgens hem lijkt het schaakbord ook wel een beetje op de “nieuwe middeleeuwse stad”, met zijn stadsplan, zijn muren (de rand van het bord) en hoektorens...
Het boek was een schot in de roos, zoals blijkt uit het enorme aantal bewaard gebleven manuscripten van de Latijnse tekst en de relatief snel verschijnende vertalingen in het Frans in de eerste helft van de 14e eeuw. Vele vertalingen en bewerkingen, soms zeer ingrijpende, in andere talen volgden. Een Nederlandse bewerking – ’Dat Scaecspel’– verscheen in het begin van de 15e eeuw. William Caxton, de eerste Engelse drukker, liet in de jaren 70 van de 15e eeuw de Engelse versie – The Game and Playe of Chesse –, als een van zijn eerste boeken drukken.
Het boek werd door zijn vele exempelen [verklarende voorbeelden] een handig naslagwerk voor de vele monniken en predikers die hun publiek steeds vaker in de landstaal toespraken, waardoor het boek niet alleen de adel, maar ook de gewone man aansprak, en dat bevorderde natuurlijk weer de populariteit van het schaakspel. Vergeet ook niet dat de predikers van toen de Arjan Lubachs van nu waren: lering ende vermaak gingen hand in hand.
Een beetje rustig aan, dames!
Het was natuurlijk niet de bedoeling dat de gewone man de adel de wet zou gaan voorschrijven. Cessolis’ devies is: schoenmaker houd je bij je leest, en ken je plaats! Dat geldt zeker ook voor de koningin: zij moet volgens hem „kuis en volgzaam zijn, uit een goede familie komen en aandacht hebben voor de opvoeding van haar zoons“. De woorden ‘kuis’ en ‘kuisheid’ komen diverse malen in het boek voor om het publiek eraan te herinneren dat seksuele trouw vooral voor een koningin van cruciaal belang is, om te verzekeren dat haar nakomelingen afstammen van de koning. Je kunt je afvragen of deze poging om het politieke belang van de koningin te bagatelliseren, tot doel heeft de autoriteit van regerende vorstinnen en hooggeplaatste adelijke dames te ondermijnen. Opvallend in dit verband is dat de Franse vertaler/bewerker de passage over de koningin fors uitbreidt om het eerstgeboorterecht van de zoon te verdedigen. Dit was een „recht“ dat inging tegen de geldende Salische wet, maar vanaf de 11e eeuw in veel Europese landen werd ingevoerd om de talloze conflicten over erfopvolging, die soms uitmonden in successieoorlogen, te voorkomen. Vrouwen waren op grond van de Salische wetgeving overigens van erfopvolging uitgesloten, al konden ze wel namens hun echtgenoot regeren als deze op reis was of als regent optreden voor een erfgenaam, wat vaak voorkwam.
Illustratie van de koningin in Dat Scaecboek
De Nederlandse versie – Dat Scaecboek – plaatst een kanttekening bij de macht van de koning. De auteur vindt weliswaar ook dat de koningin onderdanig moet zijn aan de koning, maar er zijn uitzonderingen: een dwaas man moet niet de baas zijn als hij een wijze vrouw heeft:
„want vroetscap [=gezond verstand] ende wijsheit sel altoos die dwaesheit regeren ende die dwaesheit sel altoos die wijsheit onderdanich wesen.“
Cessolis was niet de eerste die het schaakspel met de wereld vergeleek, maar wat wel nieuw is, is dat hij een positieve betekenis aan het spel toekende. Hij stimuleerde zijn lezers dan ook het spel te beoefenen, juist om de rol van elk stuk – en dus hun eigen rechten en plichten – beter te kunnen inschatten. In latere uitgaven zijn trouwens aan het boek ook na te spelen partijen toegevoegd.
Memento mori
Maar veel moralisten dachten er toch anders over. Zij interpreteerden het schaakspel juist als duivelswerk, als herinnering aan de gelijkmakende macht van de dood of als een waarschuwing tegen hovaardij. Zo is in de “Moralitas de scaccario” [Moraliteit van het Schaakspel, auteur onbekend], uit de 13e eeuw, te lezen: „De wereld lijkt op een schaakbord“: de witte velden staan voor leven en genade, de zwarte voor dood en schuld. Ook in dit werk worden de schaakstukken en hun bewegingen met sociale klassen en hun gewoonten vergeleken, maar de enige stukken die rechtvaardig en recht-door-zee zijn, zijn de koning en de torens [= rechters]. De anderen zijn sluw en achterbaks, zoals bijvoorbeeld blijkt uit hun schuine bewegingen.
Hoewel de auteur sociaal commentaar levert, wil hij vooral oproepen tot bekering: eenieder, legt hij uit, zal uiteindelijk eenzelfde lot treffen, en de wereld moet worden erkend voor wat zij is: het speelveld van de duivel. Om verlossing te verkrijgen moet men het spel verwerpen en goddelijke vergeving zoeken, want in het hiernamaals – vertegenwoordigd door een zakje waaruit de schaakstukken aan het begin van het spel worden gehaald en waar ze na afloop weer in gestopt worden – verliezen de aardse hiërarchieën hun geldigheid: „De koning ligt vaak onder de andere stukken.“
Deze gedachte was al eerder geformuleerd door de Perzische dichter Omar Khayyam (1048-1131. Een vertaling van 75 van zijn kwatrijnen [vierregelige gedichten] werd in 1859 gepubliceerde als de „Rubáiyát’ [= kwatrijnen] De dichtbundel werd een bestseller en werd hij in talloze talen vertaald. Van het 49e kwatrijn over het leven als schaakspel zijn zoveel Nederlandse vertalingen, dat ik de mijne er zonder aarzeling aan toevoeg:
Het is alles een schaakbord van dagen en van nachten
Waarop het lot de mens als schaakstukken laat wachten:
hen heen en weer beweegt, mat geeft en slaat
En hen dan een voor een in ’t kistje achterlaat.
Hetzelfde beeld, gecombineerd met de gedachte „Stof zijt ge en tot stof zult gij wederkeren“, vinden we in het groots opgezette didactische gedicht „Der Renner“ [ca. 1300] van Hugo von Trimberg, waarin naast de nodige kritiek op de diverse standen en de geestelijken, de volgende passage voorkomt:
Deze wereld gelijkt een speelbord,
net als het schaakspel, heeft zij
koningen en koninginnen,
torens, paarden, lopers en pionnen:
God speelt zijn spel met ons,
als je er goed op let.
De speelman zegt 'Terug in de zak'
Zo zegt onze Heer: 'Terug in de as'
waar je uit voortgekomen bent
de rijke en de arme, de slechte met vrome.
Het thema was ook geliefd bij de samenstellers van boeken met emblemata [prenten met een motto of gedicht].
Leo Diepstraten vermeldt in een van de Nieuwsbrieven van het Max Euwe Centrum het emblemenboek uit 1648 van de Jezuiet Henricus Engelgrave, waarin bij het bovenstaande embleem als bijschrift staat:
'Elke trotsaard is dwaas, de trotsaard en dwaas gaan er prat op, dat zij niet zijn gelijck de andere menschen. Daarom moge genezend nieskruid voor hen zijn het bepeinzen van den dood, die allen zo vervormt, dat ze zijn gelijck de andere menschen. Iets, wat bij het schaeckersspel te zien is, waar koning en nar, paardrijder en voetknecht, t'samen rijck ende arm, worden bijeengeworpen in een tas.'
De volgende prent ten slotte is afkomstig uit het 16e-eeuwse Théâtre des bons engins – een soort spiegel van de toenmalige maatschappij – het vroegste en waarschijnlijk populairste Franse emblemataboek. In Antwerpen en Londen verschenen Nederlandse en Engelse versies.
… dans le sac … Roys & pyons en honneur sont esgaulx. |
Als schaakkoning staat hij zolang het spel duurt, hoog boven zijn onderdanen. Als hij mat wordt gezet, is het passend dat hij accepteert dat men hem in de zak stopt, zonder onderscheid Dit leert heel duidelijk dat na het voorbijgaande spel van het leven, wanneer de dood ons wacht, de koningen niet hoger zijn geplaatst dan de vazallen: omdat in de zak (zoals iedereen heel goed weet) koningen en pionnen in eer aan elkaar gelijk zijn. |
De auteur, Guillaume de la Perrière, schonk in 1535 een voorlopige versie van het manuscript aan Margarita van Navarra, een zus van Frans I, de koning van Frankrijk, toen de koninklijke familie zijn woonplaats Toulouse aandeed tijdens een rondreis.
Intermezzo:
Margarita van Navarra en Catharina de Medici
Een zoon van Frans I was gehuwd met de Catharina de Medici [1519-1589], de latere koningin van Frankrijk. Zij heeft een slechte naam gekregen door haar aandeel in de Bartolomeusnacht in 1572, waarin een moordpartij op een tiental vooraanstaande Hugenoten leidde tot een golf van geweld, waarbij uiteindelijk zo’n 10.000 Hugenoten de dood zouden vinden.
Maar ze had een betere pers in de schaakwereld. In zijn verhandeling Il gioco de gli scacchi [1617] maakt de schaaktheoreticus, historicus en priester Pietro Carrera melding van een gesprek dat hij in 1597 had met de schaker Paolo Boi [1528-1598], die gezegd zou hebben dat Catherina "een schaker [was] tegen wie hij heel graag wilde spelen, hoewel zich daartoe nog geen gelegenheid had voorgedaan." In de nalatenschap van Catharina bevond zich een handgeschreven schaakboek, een ebbenhouten schaakspel en een rijkelijk versierde fluwelen zak met daarin schaakstukken. Haar dochter, de echtgenote van Filips II van Spanje kreeg overigens schaakles van de in de januari-aflevering genoemde schilderes Sofonisba Anguissola.
Leonardo di Cutro [rechts], de winnaar van het 1ste internationale schaaktoernooi in 1575 verslaat Ruy López, de „vader van de schaaktheorie“.
Paolo Boi was een „grootmeester“ uit Sicilië, die zelfs de beroemde Spaanse speler Ruy López heeft verslagen tijdens het, voor zover bekend, eerste internationale schaaktoernooi, waar hij tweede werd. Dit toernooi van vier spelers, twee Spanjaarden en twee Italianen, werd in 1575 aan het hof van Filips II in Madrid gehouden.
Winnen van de duivel?
De eerder genoemde Diepstraten van het Max Euwe Centrum vermeldt in een van zijn columns een fantastisch verhaal over hoe dezelfde Paolo Boi ooit bijna verslagen werd door de duivel. Het begint met Bois ontmoeting met een grote schoonheid, met wie hij al snel bevriend raakt. Als de dame vertelt dat ze graag schaak speelt, is Boi verrast en nog verraster is hij dat hij zijn uiterste best moet doen om van haar te winnen. Uiteindelijk kondigt hij mat in twee aan. Maar ineens ziet hij zijn witte dame in een zwarte veranderen. De schone dame lacht en zegt: 'Nee, Paolo, je kunt niet winnen.' 'Oh Heilige Maria’, roept Paolo en staat verschrikt op. Dan ziet hij plotseling dat hij haar, ondanks alles, toch mat kan zetten. De mysterieuze jonge vrouw ziet dit ook, fronst haar wenkbrauwen en verdwijnt.
Paolo Boi en de duivel [Victor Barthe]
Paolo realiseert zich op dat moment dat hij aan het spelen is geweest met de Duivel. Als dat geen boze droom geweest is over Catharina de Medici!
Diepstraten gaat ook uitgebreid in op de pentekening „Die Schachspieler“ van de 19e-eeuwse kunstenaar August Moritz Retzsch, die een belangrijk illustrator was van de Faust van Goethe. Het werk is door talloze figuren geïmiteerd en gekopieerd, en is ook bekend geworden onder de titels „Satan spielt Schach mit dem Menschen um dessen Seele“ en „Faust Spielt Schach gegen Mephistoles“. De les zal duidelijk zijn: van de duivel kun je niet winnen, zelfs niet met een beschermengel!
Een leuke anecdote, die Diepstraten overigens niet vermeldt, is te vinden in de Columbia Chess Chronicle van 18 augustus 1888, waarin verhaald wordt dat de Amerikaanse schaakkampioen Paul Morphy tijdens een diner bij bekenden gefascineerd raakt door [een kopie van] het werk van Retsch, dat aan de wand hangt. Morphy loopt ernaar toe, bekijkt het een tijdje aandachtig, en zegt dan:
"Ik denk dat ik het spel van de jongeman winnend kan uitspelen."
“Wat?, onmogelijk!” is het antwoord van zijn gastheer.
‘Zelfs u, meneer Morphy, kunt dat spel niet winnen.’
"Toch wel. Ik denk dat ik het kan." zegt Morphy.
Er wordt een schaakbord geregeld en tot verbazing van iedereen weet Murphy de overwinning van de duivel te voorkomen.
Schaken is alleen maar schaken
Donner zou tevreden geweest zijn met deze schaakreactie van Morphy: „Men kan schaken met niets vergelijken,“ schrijft hij in een van zijn stukken. „De werkzaamheid van de kunstenaar is onwetend, zonder bedoeling, scheppend. De schaker [....] heeft slechts één doel, de vernietiging van de tegenstander. [...] Schaken is juist níét kunst. Neen, men kan schaken met niets vergelijken. Veel dingen zijn met schaken te vergelijken, maar schaken is alleen maar schaken.“
Alie Blokhuis
Mei 2024